Door Ton van Haperen, voorzitter Stichting meer leren op school
Op 16 april verschijnt de Staat van het Onderwijs. Het jaarverslag van de onderwijsinspectie, gepresenteerd op een ontmoetingsdag in de Fabrique in Utrecht. De constatering is al even hetzelfde. Het gaat niet goed met wat kinderen leren op school, statistieken bevestigen dat overduidelijk, met dit jaar de toevoeging, het had erger gekund, de toon is ook vriendelijker, want aardig en positief zou beter werken. In een zaaltje wordt de gegevens met powerpoints bevestigd. Witte wijn faciliteert vervolgens het netwerken met ik ben ok, jij bent ok ontmoetingen. Op naar de volgende, zelfde plaats, zelfde boodschap, met dan weer net een ander accent. Vraag vanaf hier is; wat vinden de democratisch gekozen parlementariërs eigenlijk van deze jaarlijks terugkerende toneelvoorstelling? De aanhoudende zorg voor de kwaliteit van onderwijs is immers een in de grondwet vastgelegde taak van de regering. En echt, ooit ging het met zowel de inspectie als de leerresultaten beter, veel beter.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt het Nederlands onderwijs beter. Meer kinderen leren steeds meer op school. Die groei stopt in 1975. Leraren bestempelen de door minister Van Kemenade (PvdA) voorgestelde uitstel van schoolkeuze middels de middenschool als onuitvoerbaar. De vernieuwing gaat niet door. De overheidssturing krijgt een knauw. En dan raakt ook het geld op. Nederland geeft op dat moment ruim 7% van het bbp aan onderwijs uit.
1980 staat voor een kentering in beleidsopvattingen. Vanaf dat moment zijn de resultaten van overheidssturing steevast tegengesteld aan de doelstellingen. In 1980 betekent bezuinigen op onderwijsuitgaven dat die uitgaven stijgen. De lumpsum van de jaren 90 benoemt schoolbesturen tot probleemeigenaar en zet de onbeheersbare groei van overheidsuitgaven om in een daling, de uitgaven zakken naar 4% van het bbp. In ruil voor deze besparing groeit de beleidsruimte voor onderwijsinstellingen. In werkelijkheid liggen scholen aan de ketting van besturen die de open eindes van onverwachte kostenstijgingen zoals hogere energieprijzen begrenzen met goedkope leraren en grote klassen. Resultaat? Een kwantitatief en kwalitatief lerarentekort; het opleidingsniveau daalt, de lesuitval groeit. Het lamlendig niks doen op school neemt ondertussen ook toe. Nergens is de herrie in
de klassen zo groot als in Nederland, aldus de OESO.
Dit mislukt beleid krijgt zijn einde maar niet gevonden. Na de kredietcrisis van 2008 moet iedere post op de rijksbegroting een pas op de plaats maken. Het onderwijs krijgt echter jaarlijks 1 miljard euro extra. Om het opleidingsniveau van leraren te verhogen. Het opleidingsniveau daalt vrolijk verder. De wet passend onderwijs van 2014 zou de deelname van kinderen met een stoornis of beperking aan het regulier onderwijs doen toenemen en het speciaal onderwijs verkleinen. Het speciaal onderwijs groeit, het aantal thuiszitters ligt op minimaal 70.000 kinderen en is nog nooit zo groot geweest, aldus het internetmagazine Follow the Money. De coronagelden in 2021, toch 8,5 miljard euro, zouden leerachterstanden terugbrengen. De daling van leerprestaties ondervindt hiervan geen enkele hinder. De bekendste statistiek is het aantal slecht lezende vijftienjarigen. Dat percentage stijgt volgens de OESO in 20 jaar van 10 naar 33. Je zou denken, dat is schrikken, dit uitvoeringsfalen, de inspectie zet alle zeilen bij om de resultaten te verbeteren. Het actualiteitenprogramma Nieuwsuur ontdekt echter dat het werkelijk schoolbezoek met klaslokaalobservaties veel lager ligt dan afgesproken. Inspecteurs praten liever met de probleemeigenaren, de bestuurders, op een kantoor ver van de werkvloer.
Bestuurlijk Nederland en de onderwijsinspectie vinden dat minder leren op school echt wel vervelend, maar er iets aan doen, daar hebben ze geen tijd en energie voor, te druk met andere zaken. Zo pronkt de inspectie in het laatste verslag met het grote aantal herstelopdrachten burgerschap voor het VO. Klopt, en de reactie van scholen is even voorspelbaar als bureaucratisch. Een burgerschapscoördinator krijgt een kantoor en gaat daar burgerschapsactiviteiten binnen bestaande vakken registreren. Geen kind gaat hierdoor meer leren in dat lokaal, van zijn leraar. Het herstel is echter conform de opdracht verwezenlijkt.
Dit structureel wegkijken is onverantwoord en gênant, want minder leren op school vergroot het belang van leren thuis. Deze kansenongelijkheid voedt de woede aan de onderkant van de samenleving over onterecht gemiste kansen. Daarnaast krimpt de gezamenlijke kennisbasis, dat maakt praten met elkaar lastig, wat weer de cohesie in de samenleving aantast. Door minder leren op school daalt bovendien onze verdiencapaciteit en dus het bruto binnenlands product.
De oplossingen zijn bekend. Denk aan een expliciet geformuleerd kenniscurriculum, omgezet in nationaal
lesmateriaal en toetsen, een hoger kennisniveau voor leraren, ontwikkeling in het beroep en effectief lesgeven vanuit directe instructie belonen, ineffectief lesgeven in een rommelig klaslokaal afstraffen middels beoordelingsgesprekken met als uiterste consequentie ontslag. Dit alles kan alleen met een intelligenter bekostigingsstelsel dat tegenvallers niet verhaalt op de leraar en zijn klas.
Wat moet gebeuren, we weten het, maar we doen het niet. De sector funderend onderwijs is een praathuis met 200.000 fte tegenover 2 miljoen kinderen dat elk zelfreinigend vermogen ontbeert. De inspectie weigert effectieve correcties uit te voeren en beroept zich, begrijpelijk, op het bestaand wettelijk kader. De politicus die met tact de sector het pad naar de nooduitgang van dit paleis van pijn leidt, is onvindbaar.
Deze patstelling is inmiddels 50 jaar oud en drijft de sector in de armen van een gek met de makkelijke
oplossingen. Zo’n kettingzaagtype als de Argentijnse president Javier Milei of miljardair Elon Musk. De
politieke opwinding krijgen we er dan gratis bij. Jammer dat ook hier geen kind meer van gaat leren. Zie hier de prijs van nalatigheid.